Een wetenschappelijke theorie is gebaseerd op hypotheses. Stellingen van het type "als a dan b".
Het handwerk van de wetenschap is het toetsen van hypotheses. Dat toetsen doet men -vooral in de menswetenschappen- op basis van steekproeven, omdat het ondoenlijk is om de hele populatie voor elke hypothese te meten. Dat zou nodig zijn voor 100% zekerheid. Het betekent echter dat zo'n toetsing er ook naast kan zitten.
Om praktische redenen kiest men er voor om hypotheses ~voor waar aan te nemen~ waarvan voor 95% zeker is dat ze geldig zijn. Die grens, die willekeurig gekozen is, noemt men de p-waarde: p=0,95.
Als we het over wetenschappelijke zekerheid hebben komen we dan dus nooit verder dan 95% zekerheid.
Voor één hypothese.
Maar stel je een theorie voor als samengesteld uit opeenvolgende hypotheses. Hoe meer hypotheses des te minder zekerheid je dan voor zo'n theorie kunt verwachten.
Met twee hypotheses hebben we 0,95×0,95 = 0,90 zekerheid.
Met veertien hypotheses is de zekerheid van de geldigheid van de theorie gedaald onder de 50%. Reken maar uit: 0,9514 = 0,4877.
Zo'n theorie kan dus net zo goed geldig als ongeldig zijn. Eigenlijk weet je dan dus niets.
Met meer dan vijf hypotheses heb je minder dan 75% zekerheid. Dat is halverwege ~niets weten~ en ~maximale zekerheid~.
De soep wordt niet zo heet gegeten als hij hier wordt opgediend. Theorieën zijn, bijvoorbeeld, vaker verweven netwerken dan lijnrechte ketens van hypotheses. Inconsistenties komen ook op andere manieren aan het licht.
Maar in principe dit is wel een, onvermijdelijke, beperking van ons weten = de wetenschap.
Het handwerk van de wetenschap is het toetsen van hypotheses. Dat toetsen doet men -vooral in de menswetenschappen- op basis van steekproeven, omdat het ondoenlijk is om de hele populatie voor elke hypothese te meten. Dat zou nodig zijn voor 100% zekerheid. Het betekent echter dat zo'n toetsing er ook naast kan zitten.
Om praktische redenen kiest men er voor om hypotheses ~voor waar aan te nemen~ waarvan voor 95% zeker is dat ze geldig zijn. Die grens, die willekeurig gekozen is, noemt men de p-waarde: p=0,95.
Als we het over wetenschappelijke zekerheid hebben komen we dan dus nooit verder dan 95% zekerheid.
Voor één hypothese.
Maar stel je een theorie voor als samengesteld uit opeenvolgende hypotheses. Hoe meer hypotheses des te minder zekerheid je dan voor zo'n theorie kunt verwachten.
Met twee hypotheses hebben we 0,95×0,95 = 0,90 zekerheid.
Met veertien hypotheses is de zekerheid van de geldigheid van de theorie gedaald onder de 50%. Reken maar uit: 0,9514 = 0,4877.
Zo'n theorie kan dus net zo goed geldig als ongeldig zijn. Eigenlijk weet je dan dus niets.
Met meer dan vijf hypotheses heb je minder dan 75% zekerheid. Dat is halverwege ~niets weten~ en ~maximale zekerheid~.
De soep wordt niet zo heet gegeten als hij hier wordt opgediend. Theorieën zijn, bijvoorbeeld, vaker verweven netwerken dan lijnrechte ketens van hypotheses. Inconsistenties komen ook op andere manieren aan het licht.
Maar in principe dit is wel een, onvermijdelijke, beperking van ons weten = de wetenschap.